Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW3968

Datum uitspraak2006-04-26
Datum gepubliceerd2006-04-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507232/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rheden (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van [verzoekers] om handhavend optreden tegen het door appellante gemaakte gebruik van een perceel aan de Reinaldstraat/Kerkstraat te Velp, kadastraal bekend gemeente Velp, sectie […], nr. […] voor afvalverzameling en als parkeerterrein ten behoeve van het aannemersbedrijf.


Uitspraak

200507232/1. Datum uitspraak: 26 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak in zaak no. 04/544 van de rechtbank Zutphen van 6 juli 2005 in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Rheden. 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 juni 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rheden (hierna: het college) afwijzend beslist op het verzoek van [verzoekers] om handhavend optreden tegen het door appellante gemaakte gebruik van een perceel aan de Reinaldstraat/Kerkstraat te Velp, kadastraal bekend gemeente Velp, sectie […], nr. […] voor afvalverzameling en als parkeerterrein ten behoeve van het aannemersbedrijf. Bij besluit van 15 april 2003 heeft het college het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 10 juni 2002 herroepen en opnieuw afwijzend beslist op het verzoek om handhaving, waarbij het heeft aangegeven dat het gebruik van het kadastrale perceel […] voor afvalverzameling en als parkeerterrein wordt gedoogd tot augustus 2005. Bij uitspraak van 6 juli 2005, verzonden op 7 juli 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht. [verzoekers], die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, hebben gereageerd bij brief van 10 oktober 2005. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, bijgestaan door M.A. van Stuyvenberg, en het college, vertegenwoordigd door E.A. Hendriks-Slijkhuis, ambtenaar van de gemeente Rheden, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellante heeft betoogd dat [verzoekers] geen belanghebbenden zijn bij een besluit inzake handhaving. 2.2.    Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder aanvraag verstaan: het verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.3.    Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gescheiden afvalinzameling op het perceel geschiedt in drie containers, waarvan er twee in de grond zijn verzonken en ongeveer 50 cm boven het maaiveld uitsteken, alsmede in een kleinere verrijdbare container. Het parkeren vindt plaats op een deel van het perceel dat het verste van dat van [verzoekers] is gelegen in aansluiting op een parkeerstrook op het bedrijfsperceel van appellante. De afstand tussen het perceel van [verzoekers] en het perceel waarop de activiteiten waarop het verzoek betrekking heeft plaatsvinden, bedraagt 60 tot 70 m. Tussen beide percelen is een tweetal percelen gelegen waarop een kapschuur, een woonhuis, andere bebouwing en bomen zijn gesitueerd. Niet is betwist dat van het perceel van [verzoekers] geen zicht bestaat op het thans aan de orde zijnde perceel. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik dat van het perceel wordt gemaakt overlast voor [verzoekers] veroorzaakt. Vaststaat verder dat dit perceel slechts toegankelijk is via de Reinaldstraat terwijl het perceel van [verzoekers] is gelegen aan en uitsluitend bereikbaar is via de Kerkstraat. Onder deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de belangen van [verzoekers] rechtstreeks worden geraakt door de beslissing op hun verzoek tot handhavend optreden. Dat verzoek is derhalve geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb zodat de afwijzing van dit verzoek geen besluit is als bedoeld in dit artikel. Hieruit volgt dat het college het bezwaar van [verzoekers] tegen de beslissing van 10 juni 2002 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank heeft dat niet onderkend. 2.4.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van 15 april 2003 vernietigen. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, het bezwaar van [verzoekers] niet-ontvankelijk te verklaren. 2.5.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 6 juli 2005, 04/544; III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rheden van 15 april 2003, BMBWT0642-3631; V.    verklaart het bezwaar van [verzoekers] niet-ontvankelijk; VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rheden tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Rheden aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VIII.    gelast dat de gemeente Rheden aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 414,00 (zegge: vierhonderdveertien euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens    w.g. Willems Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006 412.